Chemisch Rekenen

4. Rekenen met reacties

In voorgaande sectie is kennis gemaakt met verhoudingen. Deze rekenvaardigheden komen weer van pas wanneer wordt gerekend met chemische reacties. De reactievergelijkingen vertellen namelijk niet alleen welke stoffen worden omgezet, maar ook in welke verhouding de stoffen reageren. De verhouding tussen de stoffen in een vergelijking kan worden afgeleid van de stoichiometrische coëfficiënten.
Met stoffen \(\rm{A}\) en \(\rm{B}\) met stoichiometrische coëfficiënten \(a\) en \(b\): \[a\ {\rm{A}}\ \rightarrow b\ {\rm{B}}\] Door de stoffen te vervangen door het aantal mol (\(n\)) van de stof kan de reactievergelijking worden geschreven als een wiskundige vergelijking. \[a⋅n({\rm{A}})=b⋅n({\rm{B}})\] Dit weer worden herschreven als: \[n({\rm{A}})=\frac{b}{a}⋅n({\rm{B}})\] \[=F⋅n\left( \rm{B} \right),\hspace{1cm} F =\frac{b}{a} \] Door het aantal mol vervolgens te herschrijven als \(n=c⋅V\) \[c_{\rm{A}}⋅V_{\rm{A}}=F⋅c_{\rm{B}}⋅V_{\rm{B}}\] Zo kan bijvoorbeeld uit de reactie \(\rm{2\ H_2 O\rightarrow2\ H_2+O_2}\) worden afgelezen dat per twee reagerende watermoleculen één zuurstofmolecuul wordt gevormd. De molverhouding H2O:O2 is dus 2:1.

Voorbeeld 14. Molverhouding in een verbranding

De uitstoot van CO2 kan worden berekend bij het verbranden van 0,6 mol methaan en ook hoeveel mol zuurstof hiervoor nodig is.
Het aantal mol O2 kan worden geschreven als \[1⋅\underbrace{0,6}_{n(\rm{CH_4})}=2⋅n\left(\rm{O_2}\right)\] \[n\left(\rm{O_2}\right)=1,2\] De verhoudingen kunnen worden samengevat in een schema.

1 CH4+2 O21 CO2+2 H2O 
0,6 1,2 0,6 1,2mol

Voorbeeld 15. Oplosvergelijkingen

In een mengsel van 1,00 liter water 2,0 g salpeter (KNO3) gemengd met 2,1 g kaliumsulfaat (K2SO4).
Bereken het aantal kaliumionen in de oplossing.
Uitwerking Zowel KNO3 als K2SO4 zijn goed oplosbare zouten en ioniseren volledig volgens onderstaande oplosvergelijkingen, \[\rm{KNO_3\rightarrow K^{+}+NO_3^-}\] \[\rm{{K_2SO}_4\rightarrow 2\ K^{+}+{\rm SO}_4^{2-}}\] Het aantal kaliumionen in de oplossing zijn de afgesplitste kaliumionen van KNO3 en K2SO4 samengenomen. KNO3 bevat één kalium-ion en K2SO4 bevat twee kalium-ionen, dit geeft dan respectievelijk de verhoudingen KNO3:K+=1:1 en K2SO4:K+=1:2. \[n\left(\rm{K^+}\right)=\frac{1}{1}\cdot n\left(\rm{KNO_3}\right)=n\left(\rm{KNO_3}\right) \label{K^+\ uit\ KNO_3}\] \[n({\rm{K^+}})=\frac{2}{1}\cdot n\left(\rm{K_2SO_4}\right)=2\cdot n\left(\rm{K_2SO_4}\right) \label{K^+\ uit\ K_2SO_4}\] Dan geldt voor het totaal aantal kaliumionen in de oplossing: \[n\left(\rm{K^+}\right)=n\left(\rm{KNO_3}\right)+2\cdot n\left(\rm{K_2SO_4}\right) \label{K^+\ in\ oplossing}\] Uit deze gegevens valt op te maken dat het aantal mol van beide stoffen moet worden berekend. Gezien de massa van beide stoffen zijn gegeven, kan met de molaire massa het aantal mol worden berekend. De molaire massa’s kunnen worden berekend of worden opgezocht in Binas tabel 98. Molaire massa’s \(M_w\left(\rm{KNO_3}\right)=101,10\ \rm{g\ mol^{-1}}\) en \(M_w\left(\rm{K_2SO_4}\right)=174,26\ \rm{g\ mol^{-1}}\).

De chemische hoeveelheid van beide stoffen: \[n\left(\rm{KNO_3}\right)=\frac{2,0\ \rm{g}}{101,10\ \rm{g\ mol^{-1}}}=1,9\left(784\right)\cdot{10}^{-2}\ \rm{mol}\] \[n\left(\rm{K_2SO_4}\right)=\frac{2,1\ \rm{g}}{174,26\ \rm{g\ mol^{-1}}}=1,2\left(051\right)\cdot{10}^{-2}\ \rm{mol}\] Het totaal aantal mol kalium-ionen in de oplossing is dan: \[n\left(\rm{K^+}\right)=1,9\left(784\right)\cdot{10}^{-2}\ \rm{mol}+2\cdot 1,2\left(051\right)\cdot 10^{-2}\ \rm{mol}\] \[\approx4,4\cdot{10}^{-2}\ \rm{mol}\] Dus het totaal aantal kaliumionen in de oplossing is ongeveer 4,4⋅10−2 mol of 44 mmol.
Opmerking: De vraag is het aantal kaliumionen, deze mag je dus geven in het aantal mol of het aantal millimol.

Op een vergelijkbare wijze kan de massaverhouding tussen stoffen worden weergegeven door het aantal mol te schrijven als \(n=m/ M_w\). \[\frac{m(\rm{A})}{M_w(\rm{A})}=F⋅\frac{m(\rm{B})}{M_w(\rm{B})}\] Zo kan de formule worden omgebouwd om de massa van stof \(\rm{A}\) te berekenen: \[m({\rm{A}})=F⋅\frac{M_{w}({\rm{A}})}{M_w({\rm{B}})}⋅m({\rm{B}})\]

Voorbeeld 16. Ontleding methaangas

Wanneer een tank met 7,0 gram methaangas wordt ontleed kan zo direct de massa worden berekend van het gevormde waterstofgas door de volgende stappen te doorlopen.
Stap 1: Stel eerst de vergelijking op. \[\rm{CH_4\left(g\right)\rightarrow C\left(s\right)+2\ H_2\left(g\right)}\] De molvouding van de stoffen zijn 1:1:2.

Stap 2: Stel de vergelijking op en los deze op
De massa kan worden berekend met de formule: \[m\left(\rm{H_2}\right)=F\cdot\frac{M_w(\rm{H_2})}{M_w(\rm{CH_4})}\cdot m(\rm{CH_4})\] De molaire massa’s kunnen worden opgezocht of worden berekend, \[M_w\left(\rm{H_2}\right)=\rm{2\cdot1,008=2,016\ g\ mol^{-1}}\] \[M_w\left(\rm{CH_4}\right)=\rm{12,01+4\cdot1,008=16,042\ g\ mol^{-1}}\] Met de molverhouding CH4:H2=1:2 en dus F=2 en met de massa \(m\left(\rm{CH_4}\right)=7,0\ \rm{g}\) kan dan de massa van waterstofgas worden berekend, \[m\left(\rm{H_2}\right)=2\cdot\frac{2,016\ \rm{g\ mol^{-1}}}{16,042\ \rm{g\ mol^{-1}}}\cdot7,0\ \rm{g}\] \[\rm{\approx1,8\ g}\]

Het kan voorkomen dat stoffen niet helemaal in gelijke verhoudingen aanwezig zijn in een mengsel. In deze situatie wordt dan gekeken naar welke stof in overmaat en welke in ondermaat aanwezig is. De totale aantal reacties dat kan plaatsvinden hangt altijd af van de stoffen met de laagste aantallen, dus de berekeningen worden altijd aangepast op de ondermaat. De ondermaat wordt in dit geval ook wel de beperkende factor genoemd.
Wanneer de stof een onderdeel is van het medium, zoals zuurstofgas in de lucht of water in een waterige oplossing, dan zijn deze in overmaat aanwezig.

Voorbeeld 17. Overmaat

Wanneer ijzer in contact komt met zuurstof en vocht uit de lucht, dan zal het ijzer gaan roesten. De vergelijking kan vereenvoudigd worden weergegeven als een verbranding. \[\rm{4\ Fe(s)+3\ O_2 (s)→2\ Fe_2 O_3 (s)}\] Bereken de massa van het gevormde roest wanneer 4,0 gram ijzer volledig wordt verroest.
Uitwerking Zuurstof is in overmaat aanwezig en ijzer is dus de beperkende factor. De massaverhouding tussen ijzer en ijzer(III)oxide is: \[\text{massaverhouding}=\frac{2⋅159,69\ \rm{g\ mol^{-1}}}{4⋅55,85\ \rm{g\ mol^{-1}}}=1,429(6)\] Hieruit kan de massa worden berekend van ijzer(III)oxide: \[m(\rm{Fe_2 O_3})=1,429(6)⋅4,0 \rm{g}\] \[≈5,7 \rm{g}\]

Test je kennis


Geef het antwoord altijd in het juiste aantal significante cijfers.
Schrijf de wetenschappelijke notatie als x*10^y

A
Bereken…
Het aantal mol zuurstofgas dat kan worden gevormd uit 2,4 mol methanol (CH3OH). \[2\ {\rm CH_3OH}\rightarrow{\rm O_2+2\ CH_4} \] \(n\left(\rm{O_2}\right)=\)
mol

Het aantal mol aluminium uit 1,3 mol aluminiumoxide (Al2O3). \[\rm{2\ Al_2O_3}\ \left({\rm{s}}\right)\rightarrow 4\ {\rm Al}\ \left({\rm s}\right)+3\ {\rm O_2}\ \left({\rm g}\right) \] \(n\left(\rm{Al}\right)=\)
mol

Het aantal mol waterstofchloride (HCl) uit 3,2 mol waterstoffluoride (HF). \[2\ {\rm HCCl_3}+4\ {\rm HF}\rightarrow{\rm C_2F_4+6\ HCl}\] \(n\left(\rm{HCl}\right)=\)
mol

A
Bereken de totale massa van NaCl dat kan worden verkregen door uit 1,1 gram HCl te laten reageren in een natronloogoplossing. De vergelijking van de reactie van HCl met natronloog is weergegeven in onderstaande vergelijking. \[\rm{HCl\ (g)+NaOH\ (s)→NaCl\ (s)}\] De molaire massa’s van de stoffen zijn weergegeven in onderstaande tabel.
stofMolaire massa (g⋅mol−1)
HCl36,461
NaCl58,443
NaOH39,997
g

B
Bij temperaturen boven de 575 °C [bron] ontleedt lachgas (N2O) tot stikstof en zuurstof, weergegeven door onderstaande vergelijking, \[\rm{2\ N_2O\ \left(g\right)\rightarrow2\ N_2\ \left(g\right)+O_2\ \left(g\right)}\] Bereken het aantal mol zuurstof wanneer 1,75 kilogram lachgas wordt ontleed.
mol

B
Bereken het aantal mol zuurstofgas dat nodig is om 4,5 mol methaan volledig te laten verbranden.
mol

C
In een waterige oplossing van 1,60 L wordt 212,0 g Na2CO3 en 175,3 g NaCl toegevoegd.
Bereken het aantal mol natriumionen in de oplossing.
mol

Bereken de concentratie carbonaat-ionen in de oplossing.
mol⋅L−1

C
Ongeblust kalk (CaO) wordt geproduceerd door calcinatie van kalksteen (CaCO3) volgens onderstaande reactie. \[\rm{CaCO_3 (s)→CaO(s)+CO_2 (g)}\] Bereken de massa van de ongebluste kalk dat kan worden verkregen uit 3,57 kg kalksteen. Ga ervan uit dat al het kalksteen wordt omgezet.
kg